Op reis … of niet
Aan het begin van de zomervakantie is ‘goede reis’ niet een heel raar thema voor de welkomdienst van 12 juli. 2015
Velen gaan op reis, zijn op reis of zijn al op reis geweest. Een reis heel ver weg, of juist dichtbij, het gaat niet alleen om de bestemming maar ook om de reis zelf. Onderweg al kun je van alles achterlaten, even niet aan je werk denken, even niet studeren, even de zorg om de ander overdragen aan iemand anders, even tijd voor jezelf. Of misschien juist tijd voor de ander, de ander die je in de loop van het jaar net even te weinig aandacht gaf, opgeslokt als je wordt door het leven van alle dag.
En wat dacht u van een vriendelijke vakantiegroet per ansichtkaart aan wie op huis is aangewezen? Dit is even een opmerking en passant…
Reizen doe je nu voor je plezier, maar dat was in de tijd van de Bijbel wel anders: reizen was levensgevaarlijk! Ook daarom is de wens ‘goede reis!’ geen luxe.
Wie alleen op pad ging, liep het risico door bandieten in elkaar geslagen en beroofd te worden. De eenzame reiziger was ook weerloos tegen een aanval van roofdieren. Die kwamen in het oude Israël in groten getale voor: leeuwen, beren, panters, hyena’s. Vooral in het dal van de rivier de Jordaan moest de reiziger goed opletten!
Dus zocht ment een reisgenoot of een reisgezelschap. We lezen daarover in Lucas 2 , als het gezin van Jozef en Maria met de 12-jarige Jezus in een reisgezelschap naar Jeruzalem gaan.
Men reisde het liefst in groepen, met kamelen of ezels.
Want men bleef niet thuis. Men reisde het liefst in groepen, met kamelen of ezels. Wie alleen op reis moest, zocht een reisgenoot die vrijwillig of ook wel tegen betaling gezelschap bood. Soms ging de hond mee. Niet voor de gezelligheid, maar om te waarschuwen voor rovers en wilde dieren, en om die op afstand te houden. Zo lezen we in de verhalen in de Bijbel dat de mensen vaak in tweetallen reisden: Paulus en Barnabas, Tobias en Rafaël (met hond), Barnabas en Marcus, Paulus en Silas. Ook de leerlingen van Jezus gingen met z’n tweeën op pad.
Er wordt heel wat afgereisd in de Bijbel. En toch is het gevaarlijk met die rovers en wilde dieren. Misschien komt die reisvaardigheid wel omdat de meeste reizen niet toeristisch zijn, maar bedoeld zijn als pelgrimage naar de stad Jeruzalem met de tempel waar God woning houdt. Achter die reizen zit dus geloof en de wens om dat geloof te belijden en te voeden. Wat dat gebeurt in de tempel! Je brengt er wat en je haalt er wat. Dat is met kerk eigenlijk ook zo.
En de omgangsvormen met het heilige van God zijn in de tempeldienst opgebouwd uit offers en lofliederen. Daarom kennen we zoveel pelgrimspsalmen.
En of je nu op reis gaat of niet op reis kunt gaan, die pelgrimsliederen kun je allemaal lezen: de psalmen 120-134. Omdat je het geloof wilt belijden en voeden!
Het slot van die rij pelgrimspsalmen loopt uit op de zegenbede: Dat ‘s Heren zegen op u daal’, zijn gunst uit Sion u bestraal’.
Dat is een mooi punt uit die laatste pelgrimspsalm 134: de zegen komt uit Sion met u mee of naar u toe. Waar u ook bent, op reis of thuis: de zegen komt uit Sion ook bij u.
Gods zegen is niet beperkt tot pelgrims die hun doel bereiken.
Gods zegen is ook voor hen die zo’n doel niet meer kunnen bereiken, maar in hun hart pelgrims zijn en blijven.
Ds. Wim Scheltens
N.B.: tot half augustus komt er geen nieuwe column: in verband met de vakantie.